Direct naar artikelinhoud
Interview

Pianist Gerard Bouwhuis had topconditie nodig voor schitterende en onmogelijke Alkan

Gerard Bouwhuis heeft zich drie jaar lang vastgebeten in een schitterend, maar onmogelijk pianostuk: het Concerto voor solo piano opus 39 van Charles Valentin Alkan. “Zelfs Liszt was een beetje bang voor hem.”

Gerard Bouwhuis: 'Die ritmische drive, dat Beethoviaanse, dat sprak me meteen aan.'Beeld Lin Woldendorp

De zolder van Splendor, het muziekhuis aan de Nieuwe Uilenburgerstraat, vult zich met donderende pianoklanken. Achter de witte upright zit Gerard Bouwhuis, die laat horen waarom de opwindende etude Le chemin de fer hem als beginnend pianostudent een fan maakte van Charles Valentin Alkan (1813-1888). “Ik dacht meteen: zóóó! Die ritmische drive, dat Beethoviaanse, dat sprak me meteen aan. Meer dan Chopin, wat voor een pianostudent misschien niet voor de hand ligt. Chopin was trouwens goed bevriend met Alkan.”

Bouwhuis was in zijn jeugd een man van Soft Machine, Zappa en Captain Beefheart, waardoor als vanzelf een grote liefde voor eigentijdse muziek ontvlamde. “Maar op het conservatorium in Den Haag verbood mijn leraar Geoffrey Madge me de eerste drie jaar moderne muziek te spelen. Ik moest eerst heel hard studeren op de klassiekers, Bach, Beethoven, Scarlatti, wat goed was voor mijn techniek. Nadat ik was afgestudeerd belandde ik natuurlijk toch in de wereld van de moderne muziek. Ik zat in Hoketus, speelde veel met het Asko Ensemble en het Schönberg Ensemble.” Ook was hij met Cees van Zeeland de vaste pianistentandem van Louis Andriessen.

Snelle lezer

Zo werd Bouwhuis de pianist die geen stuk uit de weg ging, hoe complex ook. “Ik ben een snelle lezer en ik vind het heerlijk om te studeren. Dat helpt.” Samen met Madge speelde hij als student al werken van Ferneyhough en Finnissey, componisten die berucht zijn om de moeilijkheidsgraad van hun muziek. “Op die manier heb ik er nooit naar gekeken. Ik zie alleen maar muziek. Veel of weinig noten doet er voor mij niet toe.”

Gevraagd naar de technisch lastigste muziek voor piano, noemt hij Xenakis. “Die schrijft in stukken als Evryali en Eonta echt dingen die fysiek niet meer mogelijk zijn. Maar je begrijpt wel wat hij wil. En dan wordt het toch weer muziek. Je voelt de kracht en dan ga je ervoor.”

Datzelfde kwam hij ook tegen in het Concerto opus 39 van Alkan, die zelf een waanzinnig goede pianist was en vanuit dat technische surplus de uiterste grenzen opzocht.

Kluizenaar

Alkan werd al op zijn zesde toegelaten tot het Parijse Conservatoire. “Een echt wonderkind, dat overal de hoogste cijfers voor haalde. Op zijn dertiende speelde hij in de Parijse salons en twee jaar later op dezelfde plekken als Chopin en Liszt. Toen hij Liszt voor het eerst hoorde, moet hij erg zijn geschrokken, maar het omgekeerde was ook waar. Liszt had nog nooit iemand gehoord met zo’n techniek als Alkan en hij was zenuwachtig als hij hem in het publiek zag zitten. Optreden deed Alkan nauwelijks. Hij leefde van zijn lespraktijk. Een beetje een mensenschuwe kluizenaar, een rare gozer, met rare, dwangneurotische gewoontes. Dat is misschien ook wat me zo in hem aanspreekt. Ik hou van vrijbuiters.”

Zijn muziek wordt weinig gespeeld. Te onbekend. “Hij was totaal geen netwerker. Alles wat je als artiest moet hebben om een beetje bekend of geliefd te worden, ontbrak bij hem volledig.”

Van alle weinig gespeelde stukken van Alkan wordt het Concerto opus 39 wellicht het minst uitgevoerd. “Het kost gewoon te veel tijd om het in te studeren. Ik heb me erin verdiept voor een artistic researchprogramma op het conservatorium, omdat ze het prettig vinden als de docenten een mastertitel hebben. In mijn tijd heette dat nog ‘Einddiploma Solospel’. Ik zag mezelf niet eindeloos in bibliotheken grasduinen, maar ik wilde me wel graag verdiepen in dat Concerto en daar verslag van doen, zodat anderen er iets aan zouden hebben. Ik heb de verschillende bestaande opnamen minutieus met elkaar vergeleken. Monnikenwerk, maar leuk om te doen. Als afsluiting wilde ik een eigen opname van het stuk hebben. Jemig, wat was dat een werk! Het voelde net als een atleet die naar de Olympische Spelen toewerkt. Je moet in topconditie zijn en alles moet kloppen.”

Op zijn staart trappen

Alkan speelde op een piano van Erard. Bouwhuis gebruikte voor zijn opname de rechtsnarige vleugel die Chris Maene heeft gebouwd. “Op een Steinway wordt het in het midden- en lage register al snel te bombastisch. Ik heb een Erard overwogen, maar de mechanische stabiliteit van een modern instrument beviel me toch beter. Bovendien sta ik er praktisch in: je moet de muziek laten horen, daar gaat het om. Alle bestaande opnamen zijn trouwens gemaakt op Steinways. Het mooie aan de Maenevleugel is dat je hem ongelooflijk op zijn staart kunt trappen zonder dat je aan helderheid verliest. En Alkan heeft kracht nodig, daar ontkom je niet aan.”

Op de allereerste bladzijde van het Concerto staat meteen al een curieuze speelaanwijzing: Quasi trombe; als trompetten. “Maar de grap is dat het voor trompetten te laag ligt. Het zijn meer trombones. Toch doet dat iets met de manier waarop je het speelt, luister maar.” Hij gaat weer achter de upright zitten en verdomd, het is opeens of er een trombonekoor in het binnenwerk verstopt zit. “Alkan dacht orkestraal. Ze noemden hem de Berlioz van de piano.”

Is Bouwhuis door dit stuk een betere pianist geworden? “Ja!’ zegt hij zonder aarzelen. En met een lach: “Mijn vrouw Heleen, die violiste is, zei op een dag, toen we een sonate van Brahms speelden: ‘Hm, het heeft wel zin hè, die Alkan.’

Gerard Bouwhuis-Concerto op. 39 van Alkan is verkrijgbaar via www.gerardbouwhuis.nl.