Direct naar artikelinhoud
Opinie

Opinie: ‘Schaf de absurde schoolniveaus af, daar plukken kind en maatschappij de vruchten van’

Schoolkinderen op basis van de Cito-toets op jonge leeftijd al een stempel van ‘hoge’ of ‘lage’ intelligentie geven is problematisch, stellen Marleen Stikker en Mirjam van Praag. Zij pleiten voor nieuwe toetsen en het opnieuw vormgeven van het voortgezet onderwijs.

en
De Cito-toets bepaalt grotendeels of een kind naar het vwo mag of naar het vmbo moet.Beeld ANP / Robin Utrecht

Stel dat we alle kinderen rond hun tiende levensjaar indelen in twee categorieën: de slimme en de domme, of laten we zeggen, kinderen met een ‘hoge’ en ‘lage’ intelligentie. Het oordeel blijft niet geheim, iedereen komt het te weten. Een absurd en desastreus plan, zou je denken. Wat voor effect heeft zo’n hard oordeel op hun zelfvertrouwen en de betekenis die zij denken te kunnen hebben?

Deze absurditeit is helaas realiteit, elk jaar opnieuw. Rond je tiende krijg je te horen of je er wel of niet toe doet. Of je naar het vwo mag of naar het vmbo moet.

Maar wat meten we nu werkelijk? Wie zegt wat hoog of laag is? Wat is intelligentie? Is ons onderwijssysteem niet te eenzijdig ingericht op het erkennen en waarderen van cognitieve vaardigheden en worden andere vaardigheden ondergewaardeerd? En wat zijn daarvan de individuele en maatschappelijke gevolgen? Laten we eens kijken.

Het begint met de Cito-toets en het hele leerlingvolgsysteem (LVS) op de basisschool. Rekenen, taal en wereldoriëntatie worden gemeten en gewaardeerd, maar praktische kennis, ontwerpvaardigheden en sociale vaardigheden niet. De Cito-toets en het LVS bepalen de middelbareschoolkeuze van een leerling. Iedereen kent de uitdrukking ‘What gets measured, gets done’. Het is dus voorspelbaar dat algemeen vormend onderwijs als ‘hoger’ wordt beschouwd dan beroepsonderwijs. En inderdaad, het middelbaar beroepsonderwijs (vmbo-kader en -basis) vereist de laagste toetsresultaten. Het wordt weleens het ‘afvalputje’ genoemd, een weinig motiverend stempel. Beroepsonderwijs is een negatieve keuze. Uitzonderingen daargelaten, ‘kiest’ een leerling voor beroepsonderwijs, niet vanwege belangstelling of talent, maar vanwege ontoereikende cognitieve vaardigheden voor een ‘hoger’ schooltype.

Nutteloos voelen

Een groot deel van de bevolking ontbeert zo al op jonge leeftijd erkenning voor talent en inzet. Dat doet iets met het zelfvertrouwen, vertrouwen in anderen, sociale ontwikkeling, en met ontwikkeling van talenten die je wél hebt. Grote groepen jongeren voelen zich al jong nutteloos en gaan zich daarnaar gedragen. Zo leidt een structureel gebrek aan waardering voor een deel van de bevolking tot een tweedeling in de samenleving. Individuele gevolgen dus die leiden tot maatschappelijke problemen.

Het systeem veroorzaakt ook minstens twee andere maatschappelijke problemen. Ten eerste in het hoger onderwijs. De universiteiten zitten overvol terwijl het hoger beroepsonderwijs slechts door vijf procent van de vwo-leerlingen wordt gekozen. Willen al die jonge mensen dan de wetenschap in? Geenszins, maar de universiteit is ‘hoger’. Universiteiten kunnen deze grote toestroom nauwelijks aan. Werken bij een Nederlandse universiteit wordt minder aantrekkelijk. Hierdoor kelderen we in aanzien. Jammer voor onze kenniseconomie.

Een ander maatschappelijk probleem is eigenlijk het meest in het oog springende: een stuitend gebrek aan praktische kennis in de samenleving om te maken, te repareren en een groot tekort aan vakmensen. Loodgieters, bouwvakkers, aannemers, IT’ers, geschoold horecapersoneel, verpleegkundigen enzovoort. Personeel in deze sectoren is niet aan te slepen. Dat is niet alleen jammer voor de economie, maar ook voor de planeet. Want na Glasgow denken we misschien dat onze klimaatcrisis opgelost is als politici en beleidsmakers er uit zijn. Maar de implementatiefase is wat het verschil maakt. Huizen isoleren, zonnepanelen plaatsen en de infrastructuur voor energiezuinig vervoer opzetten. Geen energietransitie zonder goed geschoolde vakmensen.

Dit zijn drie grote maatschappelijke problemen: tweedeling, interen op onze kenniseconomie en een beroepsbevolking die de uitdagingen van de energietransitie niet aankan. Is dit een betoog van doem en duister? Geenszins.

Lesprogramma aanpassen

Zou het niet gewoon haalbaar zijn om de toetsing op de basisschool te verbreden naar andere dan cognitieve vaardigheden? Het lesprogramma zou uiteraard ook aangepast moeten worden. Het opnemen van maakonderwijs in schoolprogramma’s, zoals in Denemarken, kan de basis vormen. Ook in Nederland is een stevige maakonderwijsbeweging die we kunnen uitbouwen. Het project ‘repareren.nu’ is een mooie leerlijn door het onderwijs heen, waarin leerlingen leren repareren. Martine Postma, oprichter van de repair-cafébeweging, verwoordt het als volgt: ‘Steeds minder kinderen leren deze vaardigheden van hun ouders. En ook… leren op school is steeds meer synoniem geworden voor leren uit boeken, leren met je hoofd. Dat is jammer voor alle kinderen en jongeren… Want werken met je handen traint de fijne motoriek. Een reparatie uitvoeren stimuleert de creativiteit, dwingt iemand zich te concentreren en binnen bepaalde grenzen een oplossing te zoeken voor een probleem.’ Bovendien leidt meer praktische kennis over hoe de wereld werkt, hoe (digitale) apparaten werken en hoe je iets kunt repareren ook tot een beter geïnformeerde en weerbare samenleving. En ook dat is noodzakelijk gezien de opgaven rond duurzaamheid en de steeds verdergaande technologisering van de samenleving.

Het landschap van middelbare scholen moeten we structureel veranderen. Iedereen zou een vorm van zowel praktische als meer algemeen vormende kennis moeten krijgen. Er zouden onderwijsroutes moeten komen waarin je kunt doorgroeien in zowel praktisch kennis en vaardigheden als in algemeen vormend onderwijs. Door ze nevengeschikt te maken zorgen we er voor dat beroepsonderwijs niet ‘laag’ is en algemeen vormend onderwijs ‘hoog’. Zo verdwijnt de tweedeling, de aanslag op de kenniseconomie en bereiken we een betere balans op de arbeidsmarkt.

Deze oplossingen zijn realistisch en zullen soelaas bieden. Uiteraard hebben ze pas effect op de samenleving en de arbeidsmarkt op lange termijn. Maar waarom niet op stedelijk niveau vast een start maken? Er is al een mooie aanzet gegeven tot een netwerk van maakplaatsen in de stad. Verbind het aan de maatschappelijke opgaven en ontwikkel met de onderwijs- en kennisinstellingen een leerprogramma om de weerbaarheid en toekomstbestendigheid van alle Amsterdammers te vergroten.

Mirjam van Praag, voorzitter van het College van Bestuur van de Vrije Universiteit.
Marleen Stikker, oprichter en directeur van Waag.Beeld Lenny Oosterwijk